Dat de aarde niet meer rond is
Stilletjes loop ik door de slaapkamer. Ik probeer zo weinig mogelijk geluid te maken, zodat hij nog even kan slapen. Hij heeft het zwaar de laatste tijd, er komt zoveel op hem af.
Er ritselt iets onder de dekens. Ik blijf even stilstaan, bang dat hij toch gewekt is. Dat is niet zo, hij ging alleen verliggen. Heeft een been over de dekens geslagen. Zijn mooie been. Man, wat heeft hij mooie benen. Mooie voeten ook. Een unicum, wat mijn partners betreft dan. Mooier dan de mijne.
Zo blijf ik een tijd kijken. Naar zijn gezicht, totaal ontspannen. Streepje kwijl op het kussen. Ontroerend. Mooie, volle wimpers. Kuiltje in wang. Hij snurkt zachtjes. Dat lucht me op. Zou ik hier langer staan en geen teken van leven kunnen zien, dan zou ik lichtelijk in paniek raken. Naar zijn borst turen om te zien of die deint. Met mijn oor boven zijn mond gaan hangen, in zijn zij prikken, dat soort dingen. Dingen die hem zouden wekken. En dat wil ik niet.
Daar ligt hij. Hij is zo lief. Zo zacht. Zo betrouwbaar. Zo gek op mij. We hebben het goed samen. Ik heb geboft. Ik besef dat heel goed. Ik heb… ook warme gevoelens voor hem. Maar niet zó. Het is niet genoeg. Dat is niet eerlijk, dat besef ik ook.
Kijk ik het aan? Gaat het nog veranderen? Maakt het uit dat ik niet door passie word verteerd? Moet je dat wel willen, is dat volwassen en realistisch? Ben ik stom bezig, praat ik mezelf een probleem aan dat er niet is? Alles gaat toch goed? Ik heb toch niks te klagen? Wat wil ik dan, zoals zo vaak voor honderd procent gaan voor iemand die dat niet voor mij gaat, zodat ik tenminste reden heb om te zeuren? Ben ik verslaafd aan drama? Zit ik mezelf te saboteren? Ik voel me stom, ik voel me ondankbaar. Ik moet het hem vertellen. We kunnen er wel uitkomen, toch? Ik moet het hem vertellen, dat zou ik andersom ook graag willen. Maar hoe vertel je dat? Ik moet het hem echt vertellen…
Zo sta ik daar een tijd. Van buiten stil, van binnen allerminst. Hij heeft het vast gemerkt. Wordt wakker, betrapt mij op staren en interpreteert het verkeerd. Met een stralende lach en ogen vol vertrouwen zegt hij iets liefs tegen me. De schat. De lieve, onwetende schat. Dit kan toch niet zo. Het is zo oneerlijk. Maar nu kan ik het toch ook niet zomaar eruit gooien? Nu hij het al niet makkelijk heeft, ga ik ook nog eens zijn hart breken. Maar zomaar doorgaan voelt ook zo nep. Ik voel me hoe dan ook een verraadster.
Ik zeg wat liefs terug en smeer hem dan snel naar mijn werk. Laat hem maar nog even rustig liggen. Even oblivious zijn. Ik ga het hem vertellen. Maar niet nu.