Verlossing

Kijk hem daar nu liggen.

Zijn ogen dicht. Zijn mond hangt een beetje open. Voorderest is hij rustig.

Zij is ook rustig. Verbazingwekkend kalm, als je bedenkt wat er zojuist gebeurd is.

Toen hij binnen kwam wist ze meteen dat het niet goed was. Eigenlijk was het nooit goed. Daar zorgde hij hoe dan ook voor.

De tirade die hij over haar uitstortte, kon ze makkelijk hebben. Ze had geleerd zich te verbijten. Schijnbaar onaangetast ging ze, zo stil mogelijk om hem niet nog bozer te maken, verder met het schillen van de aardappels. Gescheld en gevloek, beschuldigingen, bedreigingen: ze liet het gelaten over zich heen komen. Haar ogen en oren hadden geleerd zich af te sluiten. Zolang ze zich op iets anders kon richten, bleef ze staan. Niemand in de hele wereld had ooit zoveel aandacht aan het schillen van aardappels besteed.

Van binnen leeft er van alles. Pijn, angst. Verdriet om alle verloren jaren. Om haar schoonheid, onopgemerkt en uitgeblust. Om de dromen die nooit meer zouden uitkomen. Vroeger hadden ze samen dromen. Ooit was hij lief voor haar geweest. Ze weet nog hoe hij naar haar keek toen ze voor het eerst samen uit gingen. Ze kijkt hem aan en zoekt naar herkenning. Niets. Niets dan woede en minachting. Ze weet niet meer hoe het is om geliefd te worden. Wat het is om zich een vrouw te voelen. Wanneer ze voor het laatst hardop gelachen heeft. Vaak heeft ze gebeden voor een oplossing, voor verlossing. Het kwam nooit. Ze neemt een besluit.

Het moet over zijn.

Ze pakt een mes. Nee, geen mes. Het snijden van kipfilet geeft haar al de kriebels. Het moet snel gebeurd zijn met zo min mogelijk rommel. Wat dan? Het wordt de koekenpan. Een familiestuk, die ze nog van haar oma heeft gekregen. Het is een enorm zwaar ding met een dikke bodem. Ze had er de aardappels in willen bakken.

Ze loopt de keuken uit, de woonkamer in. Benadert hem van achteren. Dit is haar kans. Dit is het moment. Haar hart gaat tekeer en haar maag keert zich om. Twijfel slaat toe. Kan ze dit? Wil ze dit? De gedachte dat ze hem pijn gaat doen, laat haar nog een stap vooruitzetten. Ja, dit wil ze. Ze wil hem pijn doen. Ze wil hem net zo lang slaan tot er niets meer dan pulp van hem over is. Ze zal hem de blauwe plekken, schaafwonden, bloedlippen, vernederingen, vervlogen dromen en krassen op haar ziel betaald zetten. Stuk voor stuk. Klap na klap.

Ze houdt nog even in. Bekijkt hem. Dat hij niet weet wat er gaat gebeuren en zij nu de beslissingen neemt, geeft haar een vreemd gevoel van geluk en macht wat ze nog even langer wil laten duren, wil proeven. Ze neemt de laatste stap, een grote teug adem en heft haar arm.

Als ze hem naar beneden laat komen, is dat met een enorme klap. Niet op zijn hoofd. Hij heeft zich op het laatste moment omgedraaid en haar betrapt. Hij snapt er niks van maar begint meteen tieren. Zijn ogen springen zowat uit zijn kassen en de ader in zijn nek lijkt vertienvoudigd. Het is net of hij uit zijn vel zal knappen. Haar moment is verpest. Het zal ook niet meer terugkomen.

Weg. Ze moet weg! Ze wil zich omdraaien, bang dat hij haar wat aan zal doen, maar dan gebeurt er iets. Hij valt stil. Ligt opeens op de grond. Zijn ogen draaien weg en hij begint te stuiptrekken. Hij hapt naar adem, die niet meer komt.

Ze gaat op zijn stoel zitten. Kijkt. En zie hem nu eens liggen. Schuim op zijn mond. Urinevlekken in zijn broek. Hulpeloos als een klein kind. Ze weet maar al te goed hoe dat voelt. Hij doet zijn ogen nog een keer open, beweegt zijn mond zonder woorden te kunnen vormen. Zijn blik verraadt paniek en smeekt haar iets te doen. Ze beantwoordt met een stralende lach. Gaat nog even lekker achterover zitten. Ze heeft de tijd.